Graduation 2019 — een gesprek met decaan Wim De Temmerman
Dit is de laatste GRADUATION die je meemaakt in je functie van decaan. Hoe kijk je na 14 jaar terug op het festival?
Wel, 14 jaar geleden was er helemaal géén festival. Diverse afstudeerrichtingen hadden elk hun eigen initiatieven, op diverse plaatsen in de stad, en er was eigenlijk weinig eenheid of coördinatie.
Om een publiek te bereiken was dat niet zo handig. De ene tentoonstelling was open van 14:00 tot 18:00, de andere enkel in de weekends, nog elders bleef de deur gesloten omdat de studenten niet opdaagden, enz. Vaste waarden waren toen wel al de modeshow en KASKfilms, maar dat laatste was zeer kleinschalig. Er waren ook weinig afstudeerfilms, je kon op één avond makkelijk alles zien en tegelijk ook nog bijpraten met de makers. Dat is nu wel anders… Toen we de nieuwe gebouwen op de Bijlokecampus in gebruik namen, in 2011, hebben we in één beweging ook alle tentoonstellingen gegroepeerd op die campus en gewerkt aan de formule van één afstudeerfestival voor beeldende en audiovisuele kunsten en interieurvormgeving. Toen verzocht de opleiding Drama aan het hogeschoolbestuur om van het Conservatorium naar KASK te mogen overgaan, wat hun werd toegestaan. Bijgevolg kwam er ook een dramaluik in het festival, dat intussen een soort festival op zichzelf is geworden met een zekere bekendheid in het professionele milieu. Met de oprichting van de school of arts en de integratie van KASK en de muziekopleiding van het Conservatorium, werd het eindejaarsfeest nog breder, en kreeg het de naam GRADUATION. Engelstalig, ik weet het, maar met een stijgende instroom van Engelstalige masterstudenten, is dat te verantwoorden. Andere scholen in Vlaanderen zijn trouwens die naam beginnen overnemen, grappig eigenlijk. Ook de publicatie werd al snel tweetalig. Ze is uitgegroeid tot een soort van jaarboek.
Ons GRADUATIONfestival heeft intussen vijf vaste luiken: tentoonstelling, modeshow, concerten, dramafestival, KASKfilms. Het basisconcept is zeer eenvoudig, namelijk dat de masterstudenten die afstuderen, zich presenteren. Daarbij komt iedereen aan bod, we maken geen onderscheid tussen werk dat goed scoort en werk dat minder scoort… Tegelijk is het festival dus een ideale staalkaart waar de school voor staat en waar zij toe in staat is. Doel is om het werk van de afstuderende masters te presenteren aan het werkveld en het bredere publiek. Ik moet zeggen dat we na een aantal jaren écht een soort van globaal kunstenfestival hebben weten te maken, waar immens veel werk van jonge beloftevolle makers te beleven is. Een aantal onderdelen van het festival zijn vaste waarden geworden. Enkel klassieke muziek zit nog maar beperkt in die festivalformule en heeft organisatorisch nog een weg te gaan, de concerten van master 2 zijn nog te verspreid over te veel weken en te zeer gekoppeld aan bachelorexamens, zodat het moeilijker is om een publiek te werven. Tegelijk kan je ook bij klassiek ongelooflijke concerten meemaken die als eindexamen fungeren. Graduation is, dat is een aspect dat ik nog niet belichtte, tenslotte ook een moment waarop alumni terugkeren, om de nieuwe lichting die hun hemel bestormt te monsteren.
GRADUATION is op korte termijn een stevig festival geworden dus. Wat zijn andere realisaties uit de voorbije 14 jaar waar je trots op bent?
Dat is een makkelijke vraag. Ik ben namelijk vooral trots op iets eenvoudigs, maar toch niet zo evident om realiseren: dat de studenten gelukkig zijn in onze school, hun tevredenheid en blijheid om zich hier te kunnen ontwikkelen. De kracht ook die dat losmaakt, want wie geluk ervaart is tot veel meer in staat dan wie met negatieve situaties moet omgaan. Ik krijg eerlijk veel signalen in die zin: dat de studenten hier graag zijn, dat ze de school als een goede plek ervaren.
Tweede ding, en daar moet ik evenmin lang over nadenken, tweede ding waar ik bijzonder trots op ben is het team van de collega’s, zowel lesgevers als mensen uit de omkaderende diensten, als onderzoekers… dat team is uniek. De immense kwaliteiten van al die mensen, elk op haar of zijn manier, vanuit de eigen kunde en kennis en ervaring. Dat maakt ook het geluk van de studenten mogelijk. Ik ben er heel trots op dat we in de voorbije jaren zo’n team hebben kunnen samenstellen. Het ging met vallen en opstaan, financieel was het dikwijls niet makkelijk, er was steeds geld tekort om optimaal onderwijs te organiseren, en toch hebben we het gedaan. Dat is op conto van al die collega’s te schrijven. Zelf heb ik hen, samen met vakgroepvoorzitters en leden van commissies, mogen selecteren. Ik ben heel trots op het resultaat, en zie dat als een waarborg voor de schitterende toekomst die onze school tegemoet gaat.
Wat die school betreft, en dat is ook iets waar ik toch trots op ben, iets dat we bovendien hebben kunnen realiseren op vrij korte termijn: ik denk dat zij zeer uniek is. KASK & Conservatorium is namelijk de enige kunstschool in België en zelfs tot een heel eind daarbuiten, die geconcentreerd op slechts twee campussen een zeer multidisciplinair aanbod heeft. Van alle mogelijk disciplines, van drama over beeldhouwkunst en textielontwerp tot jazz en klassieke zang en instrumentenbouw of landschapsarchitectuur… En dan noem ik er slechts een paar. Dat is mijns inziens dubbel bijzonder. Enerzijds dat wij in zowat al deze disciplines excelleren. Er zijn heel weinig tot geen zwakkere opleidingstrajecten in onze school. Dat blijkt ook uit de visitaties van deze opleidingen, waar we steevast bovenaan als de beste prijken. Bijzonder is dus dat al die disciplines van behoorlijke tot uitzonderlijke kwa- liteit zijn. Tegelijk is het bijzonder, anderzijds dus, dat we er stilaan in geslaagd zijn al deze eersterangsopleidingen op mekaar te betrekken in één pedagogisch project. We doen dat binnen één stad, en niet zoals bijvoorbeeld een andere multidisciplinaire kunstschool, door over verschillende steden verspreid een divers aanbod te organiseren. Dat KASK & Conservatorium geheel dit aanbod hebben binnen twee op wandelafstand van elkaar gelegen campussen, is uniek. Dat wordt ook internationaal opgemerkt. Om het te realiseren moesten we in de voorbije jaren niet enkel de opleidingen van KASK met elkaar verbinden, in één project, maar ook de muziekopleiding integreren. KASK gaat 280 jaar terug, Conservatorium is zowat 180 jaar oud. Die twee culturen samen te brengen in één school is ons aardig aan het lukken, en geeft iets unieks aan onze muziekopleiding, maar evengoed aan onze film- en dramaopleiding, enzovoort.
Dit jaar startten we met de campus in Kortrijk, onder de vleugels van de samenwerking HOGENT - Howest, dat wordt een nieuw zeer boeiend experiment van interdisciplinaire kruisbestuiving tussen DEVINE en onze andere opleidingen.
Waarom is het waardevol om voor een dergelijk profiel te kiezen? Waarom zou een student dit soort school interessant moeten vinden?
Elke student moet de school kiezen die bij hem of haar past. Er is dus niet één model denk ik. Daarom is een veelheid van dezelfde opleidingen en een diversiteit aan schools of arts in Vlaanderen van groot belang: om studentgecentreerd te kunnen werken. Maar om te antwoorden op de vraag waarom een student dit profiel interessant zou kunnen vinden? Omdat in het werkveld van de kunsten, waar die student later terecht zal komen, al deze disciplines ook op mekaar betrokken zijn en samenwerken. Een muziektheatervoorstelling wordt gemaakt door acteurs, zangers, muzikanten, decorbouwers, scenografen, kostuumontwerpers, scenaristen, muziekproducers… die samenwerken. Welnu, onze school reflecteert als geen andere de veelheid en boeiende complexiteit van dat werkveld, en laat dus heel wat interacties toe die de student ook later zal beleven als maker. De leeromgeving is niet vervreemd van de werkomgeving.
Dat werd in de voorbije jaren ook ingeschreven in onze onderwijsvisie, en gestimuleerd via de studieprogramma’s. Studenten uit heel diverse disciplines volgen samen reflexieve seminaries, praktijkminors, enzovoort. Ze participeren aan gezamenlijke projectweken. Daar is nog heel wat groeimarge, maar je mag dat ook niet van bovenaf forceren, je moet geen interdisciplinaire ontmoetingen gaan verplichten. Ik geloof trouwens algeheel niet in verplichting als motivator voor kunststudenten. De motivator moet goesting zijn, nieuwsgierigheid, verlangen. Daarom hebben we bij aanvang van de school of arts onmiddellijk, in klassieke muziek bijvoorbeeld, de verplichte minuten hedendaags repertoire afgeschaft. Toch wordt het nog steeds gespeeld. Het is de taak van docenten om studenten een soort goesting te doen krijgen. Verplichtingen en verboden passen niet in de kunstschool. Toen ik in HOGENT begon les te geven, komend van UGent, was er op de eerste verdieping in de Bijlokecampus een brede deur, opvallend net als je de lift uitkwam, met daarop in grote letters: Verboden voor studenten. Ik vond dat altijd pijnlijk om naar te kijken. Soms doken er ook bordjes op: ‘verboden op het gras te parkeren’ of ‘tuinen verboden voor honden’. Ik liet ze de laatste jaren steevast weghalen. Niet dat alles moet mogen, maar een kunstencampus verdraagt geen atmosfeer van verbod en van verplichting.
Dus ook samenwerking moet je niet verplichten, die ontstaat als jonge makers mekaar ontmoeten op informele plekken als KASKcafé, MIRYcafé, Club Telex of in de tuinen. Ik zie fotografen uit onze school samenwerken met popmuzikanten, of met modestudenten, studenten schilderkunst met studenten animatiefilm, dramastudenten met improvisatoren uit klassieke muziek, enzovoort. De mogelijkheden zijn eindeloos en worden zowel door de locatie als door het globale studieprogramma ondersteund. Dat is vrij uniek en iets waar we allen samen, studenten en lesgevers, vrij trots op mogen zijn. Het wordt dus ook opgemerkt als een uniek profiel van de verschillende opleidingen, die samen altijd meer zijn dan de som van de delen. Kandidaten die instromen, halen het aan tijdens de toegangsproeven. Wij zijn goed op weg om ons binnen het kunstonderwijs op internationaal vlak te onderscheiden door dit open profiel dat de laatste tien jaar werd uitgebouwd.
Een ander punt misschien om trots op te zijn, is de artistieke projectwerking van de school. Hoger kunstonderwijs heeft de beoefening van de kunsten als decretale opdracht. Wij zijn een van de weinige scholen in Vlaanderen en omstreken die dat onderdeel ernstig neemt. KASKcinema heeft drie dagen in de week een programmatie. Er zijn continu meerdere tentoonstellingen op de Bijlokecampus, en er ontstonden enkele structurele initiatieven zoals KIOSK, MAP, recent ook De Vloer Op Maandag in de Kunsttoren en BOEKS aan de Kunstenbibliotheek. Naast een resem toonmomenten met werk van studenten of externen in de Zwarte Zaal, hebben we het Paviljoen gecreëerd, een projectruimte die artistiek in eigendom is van de studenten, en waar de laatste twee jaar heel wat bewoog. Langs de kant van de muziek is er Club Telex met jamsessies en optredens van muzikanten die Gent aandoen, er is de programmatie in MIRYconcertzaal die nu haar zesde jaar ingaat. En dan had ik het nog niet over de dramavoorstellingen die je zowat wekelijks kan bijwonen op de campussen, overal in de stad en in andere steden, Antwerpen, Brussel, Kortrijk… Drama heeft nog geen professionele theaterzaaltje op de campus, dus externe projecten tonen zit er voorlopig niet in.
Moet een kunstschool ook een culturele speler zijn?
De kunstschool is een culturele speler. Want ze leidt toekomstige kunstenaars op, en vormgevers, muzikanten enzovoort. Maar je bedoelt uiteraard of zij in haar concertzalen en tentoonstellingsruimtes ook andere dingen moet programmeren dan wat in de school ontstaan is. Laat ik eerst even bevestigen dat dat laatste heel belangrijk is, want het tonen, de interactie met een publiek, is zelf een intrinsiek onderdeel van zowat elk artistiek proces. Dus is het voor een kunstschool belangrijk dat zij professionele ruimtes heeft waar studenten dit kunnen uitproberen. Uiteraard lenen die ruimtes er zich ook toe om ander werk te brengen, om er in interactie met de school een artistieke werking te ontplooien. Daar zijn internationaal ook heel veel voorbeelden van, conservatoria en universiteiten met toonaangevende concertzalen in het buitenland, of beeldende kunstopleidingen met een belangrijke galerie. Historisch gezien was de voorloper van onze musea zelfs onderdeel van de academies voor schone kunsten. In Gent was het ook een tijdlang letterlijk zo dat het museum ondergebracht was in KASK. Binnenbrengen van werk van kunstenaars in de schoolcontext is dus totaal niet nieuw. Om het de voorbije jaren te activeren, daar zat wel een bewuste keuze en een visie achter: het kunstenveld in de campus binnenhalen, door films te tonen, expo’s, concerten… Niet alleen met studenten en docenten maar ook derden. De school wordt deel van het werkveld. Het zorgt voor een voortdurende dialoog met spelers van buiten de school, die letterlijk langs komen, wat nieuwe dynamieken op gang kan brengen. Tegelijk heb je zo een professioneel platform gecreëerd waar ook studenten gebruik kunnen van maken. Vandaag staat het Arditti kwartet in MIRY, en morgen op datzelfde podium GAME, het ensemble van onze master na master hedendaagse muziek… Schoolvoorstellingen zijn mijns inziens uit den boze. Elke voorstelling is een volwaardige voorstelling, zoals je elke student ook als kunstenaar benadert, en niet als student. Dat is deels utopie, want de onderwijsstructuren zijn alom aanwezig. Maar het is een goed uitgangspunt.
Er was hier en daar een zekere gewoonte dat de school werk van docenten bracht. Daar is op zich niets mis mee, maar ik heb het tegelijk nooit aangemoedigd dat docenten hun eigen werk zouden brengen in onze zalen. Het werk van hun docenten kennen de studenten doorgaans al goed. Indien het goeie studenten zijn, volgen ze dat actief. Sterke kunstenaars hebben de school ook niet nodig om hun werk te tonen. Zij kunnen terecht in het professionele veld. Zoals een uitmuntende wetenschapper ook niet een door zijn faculteit gepatroneerd tijdschrift nodig heeft om een artikel gepubliceerd te krijgen. Om al die redenen is het beter om met een zekere regelmaat kunstenaars naar de campus te halen die nieuwe dingen brengen voor de studenten, uitvoerders en makers die letterlijk langs komen en die de studenten kunnen ontmoeten. Op die manier speelt onze school vrij actief mee in het stedelijke culturele weefsel.
Iets om trots op te zijn is ook dat we op dat punt bijzonder veel realiseren met uitzonderlijk weinig middelen. Via constructies van sponsoring en subsidiëring, maar ook via verhuur van lokalen en ticketing, betaalt de artistieke werking zichzelf zo goed als terug. Als je dan nagaat hoe groot de output is, zowel inhoudelijk, kwantitatief als kwalitatief, zowel voor studenten als voor publiek, is dat in mijn ogen een klein wonder. Een wonder dat uiteraard verricht wordt door het harde en geëngageerde werk van de heel wat collega’s, zowel lesgevers als productiemedewerkers. En daarbij moet ik ook de jobstudenten even vermelden. Heel veel studenten werken mee, als jobstudent, in hun eigen school, in de artistieke projectwerking bijvoorbeeld. Zij zijn projectionist in KASKcinema, of bouwen tentoonstellingen op in KIOSK en de Zwarte Zaal, ze zitten aan mengtafels tijdens concerten… De leeromgeving en de (toekomstige) werkomgeving lopen door mekaar.
Een laatste punt om bij stil te staan, als je vraagt waarop er trots valt te zijn, is voor mij de uitbouw van een onderzoekscultuur in de voorbije jaren. We komen op dat punt zowat van nergens. 14 jaar geleden was er amper artistiek onderzoek. We moesten alles uitvinden en ontwikkelen, in dialoog met de universiteit en met het kunstenveld. De directie Onderzoek van HOGENT heeft daar een zeer ondersteunende rol in gespeeld, door een vast kader te scheppen en zonder aarzelen te kiezen voor praktijkonderzoek in de kunsten als focus. We zijn er daarbij in geslaagd om tussen Scylla en Charybdis te laveren, waar vele andere instellingen naar mijn indruk op de klippen zijn gelopen. Het is niet gewoon de kunstpraktijk die als onderzoek wordt beschouwd, wat mogelijk ware geweest, en evenmin is het in universitair academisme uitgemond, vervreemd van die kunstpraktijk. Het gaat om levende praktijken, waar het creatieve en reflexieve hand in hand gaan. Dat eminente makers in hun domein de weg gevonden hebben naar onze doctoraatsopleiding, zoals onder andere Gust van den berge, Lander Gyselinck, Renzo Martens, Jeroen Billiet, Max Pinckers, Catherine Willems (de lijst is lang), bevestigt dat de gemaakte keuzes, in al hun openheid, zinvol zijn. Het is tegelijk een punt van trots te zien hoe deze onderzoekscultuur in leerlijnen in het onderwijs wordt vertaald, zowel in de bachelor via inleidingen tot onderzoek in de kunsten, opleidingsonderdelen kunstenaarsteksten en dossier… tot in de masterseminaries, de masterproef en de scripties.
Wat heb je zien veranderen in die 14 jaar, ten goede en ten slechte?
Wel, al de opgesomde punten waarvan ik vind dat we samen trots op mogen zijn, heb ik uiteraard ten goede zien veranderen de voorbije 14 jaar. Zeer belangrijk om nog te vermelden is misschien de infrastructuur van de kunstopleidingen. Zaten we 14 jaar geleden in aftandse en onaangepaste gebouwen, vandaag ziet het er een pak rooskleuriger uit. De inbedding van KASK & Conservatorium in de Hogeschool Gent, sinds 1995, heeft op dat punt heel wat zaken versneld. Ik ben heel gelukkig dat ik met de diensten van de hogeschool heel wat infrastructurele projecten kon initiëren en samen tot een goed einde brengen. Er was in 2011 de verhuis van de Academie, na meer dan 200 jaar in de Academiestraat, naar de Bijlokecampus. Daardoor werden initiatieven zoals KASKcinema, KASKcafé, de Zwarte Zaal, de Cirque… mogelijk. Heel wat studierichtingen hebben de lokalen gekregen die ze verdienen. Ik ben zeer gelukkig met de geslaagde renovaties voor de muziekbibliotheek en de kunstenbibliotheek. De buitenrestauratie van het historische conservatoriumgebouw aan de Biezekapelstraat werd afgewerkt. Instrumentenbouw kreeg nieuwe ateliers in de buurt van de lokalen klassieke muziek. Er werden ateliers ingericht voor Mediakunst en Performance. Jazz en Popmuziek kreeg een volledig nieuw gebouw. De omkaderende diensten huizen nu al een 10-tal jaren in nieuwe kantoren, enzovoort. Dat werk is niet af, maar er is op infrastructureel vlak heel wat ten goede veranderd.
Wat zag ik veranderen ten kwade? Niet veel eigenlijk. De belangrijkste evolutie die een bedreiging inhoudt voor het hoger kunstonderwijs (en dat is een internationale tendens, en dus niet enkel beperkt tot onze school of tot de Vlaamse situatie) is de introductie van almaar zwaardere administratieve systemen bovenop het gebeuren op de werkvloer. Zeker voor het kunstonderwijs vormen die een uitdaging. Een zware administratieve logica en de logica van de kunstenpraktijk verdragen elkaar moeilijk. Extra problematisch is dat deze systemen niet ontwikkeld werden vanuit de onderwijspraktijk, maar copy-paste-modellen zijn uit het bedrijfsleven. Scholen werken nu ook met strategische en operationele doelstellingen, met meetbare output die vergeleken kan worden, met studie-efficiëntie en succescijfers op de arbeidsmarkt als referentiepunt, met audits en doorlichtingen in consultancy. Zowel het taalgebruik als deze systemen werden in de voorbije 14 jaar onomkeerbaar uitgerold (dat laatste is een nieuw werkwoord dat zelf ook meekwam met de uitrol).
Meest problematisch aan de evolutie is de grondige misvatting die hieraan ten grondslag ligt: de idee dat wanneer de administratieve controlemechanismen hun werk goed hebben gedaan, onderwijs, onderzoek en beoefening van de kunsten in orde zijn. Dat indien het OK is op papier, het dan op de werkvloer bijgevolg ook OK moet zijn. Maar afvinken van lijsten en checken van indicatoren schept geen kwaliteit. De meest volmaakte administratieve flow, creëert geen interessant onderwijs voor de student. De specialisten die deze systemen uitdenken en beheren, vermijden liefst de werkvloer van het kunstonderwijs. Wanneer zij zich daarop wagen, is dat op een expeditie tussen ‘noble savages’. Anderen, de vakgroep- en opleidingsvoorzitters, de decaan, de coördinatoren uit het decanaat, moeten voortdurend de vermoeiende pendelbeweging maken tussen de administratieve realiteit van de overheid en de hogescholen enerzijds, en de realiteit op de werkvloer van de kunstopleidingen. Die dagelijkse pendelbeweging is een energievreter. Weinig pendelaars verstijven niet in een onhoudbare spreidstand: voor de administratie steeds deficiënt, voor de werkvloer steeds vervreemd. Een bedrijfslogica valt moeilijk te rijmen met vrijheid, die de absolute conditio sine qua non is voor de kunsten. Toch werden in de voorbije 14 jaar de administratieve systemen steeds dominanter. De insijpeling ervan leidde tot een aanwas van commissies, vergaderingen, werkgroepen… In KASK & Conservatorium hebben wij getracht dit op te lossen door vorming van een ‘werkgemeenschap’ waarin eigen administratieve omkaderende diensten en de zogenaamde ‘noble savages’ elkaar vinden. Om de administratieve uitrol te bufferen, tegelijk toch het spagaat tussen beide werelden te overbruggen en opnieuw te werken vanuit een ‘samen’. Die oplossing werkt. Persoonlijk zou ik in dat ‘samen’ nog veel verder gaan, en bijvoorbeeld een regelgeving invoeren waarbij iedereen uit de administratieve omkadering van HOGENT en van het decanaat school of arts jaarlijks een tijdlang participeert op de werkvloer van de kunstpraktijk. Een jaarlijks bad in de realiteit van onderwijs, onderzoek of artistieke productie. Wij doen dit mondjesmaat door bijvoorbeeld administratieve medewerkers op te nemen in jury’s als verslaggever.
Welke boodschap heb je voor jouw opvolger?
Vooreerst, en het ligt zeer voor de hand, maar wordt toch dikwijls vergeten: het referentiepunt van alle doen en laten van de decaan moet altijd zijn: wat is het beste voor de studenten. Je wordt natuurlijk met immens veel agenda’s geconfronteerd, agenda’s van institutionele aard, van de overheid, externe actoren, directies van de hogeschool, persoonlijke agenda’s van individuele collega’s en groepen collega’s… de kunst is om steeds af te wegen wat een betere leef- en leerervaring realiseert. Voor elke beslissing is de simpele toetssteen finaal: wat is beste voor de studenten. Uiteraard in het kader van een algemene visie waar men met de school naartoe wil, en niet zomaar involgend op elk detail dat zich ad hoc voordoet. Ik zou een opvolger aanraden om keer op keer de vraag te blijven tellen: ‘Wordt de school er rijker en interessanter van voor de student?’ Die boodschap voor een nieuwe decaan is de evidentie zelf, en toch wordt de functie in de praktijk dikwijls overwoekerd door agenda’s die niet in functie van de student zijn.
Een tweede boodschap die ik zeker zou meegeven is het personeelsbeleid uiterst zorgvuldig te voeren en te bewaken. Goed personeelsbeleid is het alfa en omega van de kunstschool. Dat geldt dan zowel voor de keuze van profielen van lesgevers, onderzoekers en medewerkers in omkaderende diensten, maar evengoed voor de juiste verhouding tussen stabiliteit en beweeglijkheid in het corps, tussen full-timers en mensen met een gespecialiseerde opdracht, tussen personen die zich in hoofdzaak ontwikkelden tot pedagogen van de kunsten en actieve kunstenaars die les geven, tussen statutairen, tijdelijken met contracten van onbepaalde duur, contracten van bepaalde duur, enzovoort.
Een probleem van veel kunstscholen is dat men ofwel teveel focust op een inner circle van lesgevers uit het informele netwerk van de lesgevers die er al zijn. Zo wordt men provinciaal. Of dat men kunstenaars aan zet brengt met internationale naambekendheid maar zonder pedagogische capaciteiten. Dan wordt het ‘windowdressing’. Ik heb steeds geprobeerd in geen van beide terecht te komen, noch provincialisme, noch ‘celebrity fucking’. Het is een continue evenwichtsoefening om een goed en stabiel en levendig personeelscorps aan te houden. Aangezien het ook gaat over werkgelegenheid en over het loon van mensen, en vooral over hun arbeidsvreugde, en er in de onderwijsbegroting al jarenlang schaarste heerst, is hieromtrent heel wat druk. De jaarlijks terugkerende onderhandeling om alle lesopdrachten ingevuld te krijgen, zijn voor alle betrokkenen slopend. De school of arts scoorde binnen HOGENT in vergelijking met andere delen van de organisatie relatief positief op welzijnsenquêtes die werden aangevraagd door de vakorganisaties. Maar ook daar is groeimarge.
Afgaande op de recente verkiezingen belooft het een lange regeringsvorming te worden. Wat zou je de onderhandelaars bij wijze van memorandum voor het hoger kunstonderwijs willen meegeven?
Ik zie vooral twee structurele euvels op het vlak van financiering. Iedereen vraagt continu meer geld, zo lijkt het, maar de feiten tonen toch ondubbelzinnig aan dat het hoger kunstonderwijs principieel anders (dat betekent: slechter) behandeld wordt dan andere delen van het hoger onderwijs. Vooreerst is er de loonschaal van artistieke docenten. Een groot deel van ons korps verdient nog altijd dertig procent minder dan hun collega’s in andere opleidingen. Dat is onnodig en onaanvaardbaar. Het plaatst ons ook als werkgevers sterk in het nadeel op de internationale arbeidsmarkt. Sommige lesgevers kiezen voor het buitenland, omwille van onze niet-competitieve lonen. En het valt moeilijker buitenlandse lesgevers aan te trekken. Verder ontbreekt het de kunstopleidingen aan een volwaardig financieel groeipad zoals dat bij de integratie van de masteropleidingen uit de hogescholen in de universiteiten, voor al die andere opleidingen is voorzien. Wel is er een groeipad voorzien voor de onderzoeksmiddelen, maar dat blijft achter bij de andere masteropleidingen. En wat onderwijs betreft, is er een voortdurende krimp van de middelen, door verdoken besparingen of directe besparingen. Dat zijn dus structurele achterstellingen van het hoger kunstonderwijs, in vergelijking met de andere masteropleidingen in de universiteiten. Daar bovenop komt nog eens dat de overheid door een rekenfout onze school in de voorbije negen jaar miljoenen te weinig heeft uitbetaald. Dat heeft onze mogelijkheden tot vernieuwing fel ingeperkt, en veel druk gezet op de organisatie en op het personeel. Een snelle rechtzetting door de Vlaamse overheid lijkt me niet meer dan normaal.
Essentieel zou voor mij vooral zijn dat men in dat memorandum inschrijft dat de nieuwe regering er mee zal ophouden om kunst vanuit haar succes op de markt te taxeren. En om onze scholen niet langer vanuit een bedrijfslogica te benaderen, en met alle systemen van het bedrijfsleven te lijf te gaan. Met outputmetingen en kwantitatieve indicatoren, waarbij de arbeidsmarkt het laatste referentiepunt is voor alles wat wij doen. Stel dat de regering beslist om scholen niet te zien als leveranciers voor de arbeidsmarkt, maar als plaatsen waar zingeving en menswording tot stand komt. Plaatsen waar aan de mens en de menselijkheid wordt gebouwd. Uiteraard is de kans nihil dat het die kant opgaat.
Hoe schat u de ruk naar rechts dan in, en wat kan ze voor het kunstonderwijs betekenen?
Ik ben argwanend en voorzichtig. Kunst is tamelijk afhankelijk van de politiek. Niet alleen financieel, maar ook qua beleid. Vertegenwoordigers van de rechterzijde komen nu in allerlei beheersraden terecht. Dat is hun volste recht want zij hebben veel stemmen behaald. Toch dreigt een zekere spanning met het kunstenveld. Rechts gaat op politiek vlak voor grotere sturing en voor versterkte autoriteit, desnoods met politioneel geweld… terwijl de kunstpraktijk net vrijheid nodig heeft en een open
democratische cultuur. Rechts gaat op economisch vlak voor een minder gebreidelde neo-liberale marktwerking, terwijl heel wat complexe en ver- nieuwende artistieke producten niet overleven in een louter commerciële omgeving. Rechts gaat
op cultureel vlak voor duidelijke omschrijving van nationale of raciale identiteiten, met bijhorende waarden- en normenclusters. Maar je openstellen voor het andere dan jezelf en dus voor diversiteit is een vereiste van de kunsten. Hoewel er dus ook
rechtse kunstenaars zijn, en kunstwerken die een rechtse kijk op de wereld uitdrukken, zit rechts toch niet bepaald in het DNA van de kunstbeoefening. Dat zal onvermijdelijk extra spanningen opleveren. Het uit zich op termijn zeker ook in het hoger kunstonderwijs. In het voorbije academiejaar bijvoorbeeld kwam in onze school heel wat los over eenzijdigheid van de canon (te mannelijk,
te middenklasse, te wit). Men wil dat bijsturen via projecten van ‘dekolonisering’. Dat staat uiteraard haaks op waar de rechterzijde naartoe wil, zowel in de VS, in Rusland, in Europa, en dus ook bij ons.
Nochtans is Vlaamse (en Belgische) kunst een sterk — excuus voor de term — exportproduct. Daar kunnen identitaire politici en economen die de vrije markt verheerlijken, niets op tegen hebben?
Het is een paradoxale situatie. Enerzijds pakt men graag uit met onze geslaagde kunstenaars, zij het muzikanten, filmmakers, choreografen, schilders, designers…. Als iemand zoals Lukas Dhont schittert in Cannes associeert iedereen zich daar graag mee, de media, de politiek, zelfs onze eigen hogeschool en wijzelf zijn daar niet vrij van. Het maakt ons ook terecht trots wanneer de tentoonstelling rond Jan Van Eyck in Gent veel volk op de been zal brengen. Ook politieke partijen en economische spelers zoals haventyfoon Huts zien in dat die culturele uitstraling helpt om ons op de kaart te zetten op alle andere vlakken, ook economisch en politiek.
Maar eenzelfde enthousiasme merk je veel minder ten aanzien van het kunstonderwijs. Nochtans komen de Jan Van Eycks en Lukas Dhonts niet zomaar aanwaaien. Zij komen voort uit een diversiteit aan makers en die vergt dan weer een soort institutionele humuslaag waar veel trial en error plaats mag vinden. Het zijn de kunstscholen die voor die humus zorgen. En dat staat haaks op de ‘idée reçue’ dat er teveel kunstopleidingen zijn, dat het allemaal teveel kost enzovoort, iets wat je regelmatig hoort in politieke of economische middens, maar ook zelfs bij hogeschoolbesturen.
Wat is dan volgens u het belang van het (hoger) kunstonderwijs in de maatschappij anno 2019?
Wel laat ons kunst vooral niet reduceren tot een instrument van nationalisme, van politieke of van economische belangen. En ook niet tot een instrument dat onze nood aan ontspanning en plezier bevredigt. Kunst is en doet al die dingen, maar is essentieel iets anders. Dus als je vraagt naar haar belang, dan ligt dat volgens mij in haar rol als zingever.
Ons model van betrouwbare kennis, de moderne wetenschap, die vorm kreeg in de 17e eeuw en sindsdien een ongekend succesverhaal werd, dat model van kennis brengt de feiten in kaart en geeft ons macht over de natuur. Maar wat zinvolle feiten zijn, en een zinvol leven, daarover spreekt deze wetenschap zich amper uit. Het is ook niet haar ambitie. Toch hebben mensen een oriëntering nodig in die feiten, een idee van wat zinvolle feiten zijn, een zinvol leven, wat van waarde is en wat niet, wat verboden zou moeten zijn en wat aan te raden valt…
Kunst is, naast godsdienst en filosofie, een leverancier van narratieven, uitgedrukt in beelden, klanken, bewegingen, dans, objecten, voorstellingen… over het zinvolle en het zinloze leven.
Wat is een kast? Een houten constructie, met legplanken en laden, waarin je zaken veilig en netjes kan opbergen. Je ordent er je leven. Kunstwerken zijn imaginaire kasten die ons toelaten het leven te ordenen. Om de chaos van onze ervaringen een tijdlang veilig en netjes op te bergen. Ook godsdiensten en religies zijn leveranciers van dit soort kasten, maar dikwijls gaan die met een zekere dwang en inperking van de vrijheid gepaard. Er is maar één kast, en die is de weg, de waarheid en het leven. Filosofie is ook zo’n leverancier, maar voor heel wat mensen, en op heel wat momenten, is zij te abstract. Dan bergen we onze ervaringen liever tijdelijk op in een liedje, in het beeld van een schilderij, in de verhaallijn van een animatiefilm of een stripverhaal, in de bewegingen van een danser, in de architecturale vormen van een traphal, in de kleuren en vormen van een tuin… Ze ordenen ons leven.
Uiteraard behoeft elk kunstwerk een maker, een kunstenaar, zoals een kast de schrijnwerker nodig had om in de wereld te komen. En uiteraard heeft zo’n schrijnwerker zijn vak ergens geleerd, zodat hij er een specialist in werd. Zo ook de kunstenaar. Daarom is er hoger kunstonderwijs.
Dit is de inleiding uit het jaarboek Graduation 2019. Hier kan je het volledige boek inkijken. Werk van studenten vind je ook op graduation2019.be
Interviewer: Régis Dragonetti