Some Things Last A Long Time
Dramastudenten Nathan Ooms en Anna Franziska Jäger presenteren op 7, 8, 9 en 10 mei hun voorstelling Some Things Last A Long Time . Onrust sprak het duo tussen twee repetities door op de zonovergoten binnenkoer van Campo Victoria.
Onrust: Aanvankelijk heette jullie voorstelling Into A Walk Into Nature. Is de natuur geschrapt?
Ooms en Jäger: Ja en neen. Kijk, traditioneel vatten we de natuur op als iets dat buiten onszelf ligt. Vergelijk haar met theater. Er is een decor, allerlei actoren die daar iets in doen en aan de andere kant is er publiek. De vraag is nu of die manier van kijken wel duurzaam is. De mens als toeschouwer van de natuur, werkt dat wel? Die stelling willen we met onze voorstelling aftoetsen, of althans de condities scheppen om de vraag mogelijk te maken. Zelf geloven we dat de oude patronen van waarneming aan verandering toe zijn. In het formuleren van deze vraagstelling werden we onder andere geïnspireerd door auteurs als Bruno Latour en Timothy Morton. Zij verwerpen het traditioneel filosofisch model waarbij de dingen zich slechts in relatie tot de mens realiseren. Als louter object van de mens is de natuur dus geschrapt.
O: Maar dus niet echt?
O & J: Het is er ons niet om te doen dit gedachtegoed letterlijk te ensceneren. Daarbij botsen we uiteindelijk onvermijdelijk op de grenzen van representatie. Als je precies het primaat van de subject-objectrelatie wil ondermijnen, en in ons geval ook die tussen maker en theatraal gegeven, dan moet je noodzakelijkerwijs anders aan de slag. We hanteren een conceptuele manier van denken, maar gaan niet op zoek naar een exacte vertaling van die concepten. Wat de natuur betreft, begon het natuurlijk wel met de wens daar iets mee te doen, als thema zeg maar. Een tweede stap kwam voort uit de vraag of en hoe we ons als makers tot zo’n enorm discours konden verhouden, dat bovendien als onderwerp de laatste tijd steeds aanweziger lijkt te zijn binnen de podiumkunsten. Nu vertrekt onze opleiding voor een groot stuk vanuit het lichaam, dat de belangrijkste drager is van het theatrale teken. Dat lichaam, met zijn beperkte omvang, tegenover zo’n omvattend discours opende voor ons tenslotte een existentiële dimensie binnen dit vraagstuk.
O: Ik kan me nog steeds niet echt iets bij het scènebeeld voorstellen.
O & J: Begrijpelijk. Op een bepaald moment moet je inderdaad de vloer op. Sowieso wordt de voorstelling gekenmerkt door een zekere spaarzaamheid en het ontbreken van het spectaculaire. Er is bijvoorbeeld geen decor en minimale kostuums. Voor de dramaturgie vonden we aanknopingspunten in het boek The Writing of the Disaster van Maurice Blanchot. Op scène staan twee figuren. Hun gebaren worden begeesterd door een soort catastrofe die zich onophoudelijk voltrekt, een immer uitdijend einde. Dat is de basispremisse, de idee dat het einde geen moment is maar iets van duur. Dat vertaalt zich onder meer in figuratieve handelingen die eroderen tot abstractere fysieke vormen. De gestiek beweegt zich zodoende over een spectrum van herkenbaarheid, zij het dat de polen niet noodzakelijk tegengesteld zijn aan elkaar. Enkel de vorm is anders.
O: Het lijkt alsof jullie vanuit een haast geologische tijdschaal denken.
O & J: Het zou mooi zijn om via die ervaring van tijd dergelijke thema’s op het spoor te komen. Zoals we al zeiden, het gaat ons om de manier van kijken te bevragen. Als die notie van toeschouwerschap en de suggestie van tijd elkaar ergens kruisen zou dat mooi zijn. Het afschaffen van het object impliceert een holistische manier van denken. Als theatermakers gaan we op zoek naar hoe we deze shift theatraal kunnen verbeelden, waarbij het nodig lijkt om deze grenzen eerst te bevestigen vooraleer ze te doen vervagen. Op die manier hopen we voor een stuk de heterogeniteit op te heffen tussen bijvoorbeeld de menselijke en de ecologische schaal, tussen subjecten en objecten. We willen het lichaam op scène laten getuigen hoe moeilijk het is om de juiste afstand in deze ervaringen van schaal te vinden.